De ontwikkeling van Het Groene Woud kent een lange historie die teruggaat tot de laatste IJstijd. Naast natuurkrachten en het veranderende klimaat beïnvloedt ook de mens in de loop der eeuwen is in grote mate het landschap. Kennis van de complexe ontstaansgeschiedenis van Het Groene Woud geeft inzicht in de huidige diversiteit en schoonheid van het gebied en maakt duidelijk dat de mens het landschap en de natuur al lang beheert en beïnvloedt.
Bekijk via deze link de volledige Landschapscanon van Het Groene Woud.
Tijdens de laatste IJstijd, 13.000 tot 30.000 jaar geleden, is het huidige Groene Woud een poolwoestijn met veel rondvliegend zand, dat op grote zandruggen zoals de Midden-Brabantse dekzandrug en de Loonse en Drunense Duinen tot rust komt. Er ontstaat een droog toendralandschap, met berkengroepjes, veen- en duinvorming.
Ook die tijd kent al klimaatsschommelingen. In een warme periode ontstaan flinke berkenbossen en parklandschap. In een daaropvolgende koude periode krijgen grassen de overhand. Rond 12.000 voor Christus vormen berken en dennen een houtskoolrijke bodemlaag. Hierin zijn de eerste sporen van menselijke activiteit in het gebied aangetroffen. Deze vroege mensen jagen op elanden, edelherten en gevogelte. Ze wonen in de buurt van water zodat ze kunnen vissen. Ze eten vruchten en planten die ze in de natuur verzamelen.
Na 11.000 voor Christus zorgt wederom een koele periode voor het ontstaan van open en droog parklandschap. Het is de eerste duinvormingsperiode, waarin het weggeblazen zand zich tot lengteduinen vormt. Gedurende de daaropvolgende eeuwen wordt het definitief warmer. Er groeien meer berken en de eerste veenlagen ontstaan. Het warmere en vochtigere klimaat zorgt voor loofbossen met veel hazelaars, eiken en iepen. Op hogere gronden ontstaat gemengd eikenbos, veenbos breidt zich uit in de lager gelegen gebieden.
Vanaf ongeveer vierduizend voor Christus begint op veel plaatsen in Het Groene Woud de akkerbouw en duizend jaar later vestigen de eerste boerengemeenschappen zich in het gebied. De mens is niet langer alleen maar allerlei lekkers aan het vangen en plukken, maar hij gaat ook grond vrij maken om erop te gaan boeren. Hierdoor raakt het bos aangetast en wordt het kleiner. De greep van de mens op het landschap wordt groter. In de Bronstijd, tussen 2000 en 900 voor Christus ontstaan tijdens de tweede duinvormingsperiode nieuwe zandverstuivingen. Tijdens de IJzertijd en de Romeinse Tijd wordt meer en meer bos ontgonnen. Het verdwijnt niet helemaal, omdat het hout voor de boeren van belang is. Veel zandgronden raken uitgeput en veranderen in heide.
Vanaf vierhonderd na Christus loopt de bevolkingsdichtheid sterk terug. De druk van de mens op het landschap wordt minder en de natuur kan zich herstellen. De heide van de IJzertijd raakt weer bebost en in dat landschap leggen de eerste middeleeuwse pioniers hun akkertjes aan. De manier waarop deze vroege middeleeuwer met zijn omgeving omgaat, doet bijna alle bossen weer verdwijnen. Bos wordt gerooid om plaats te maken voor akkers en boerderijen. De boer laat zijn vee grazen in het bos, varkens kunnen er naar eikels zoeken en de bomen worden gebruikt als bouwhout en haardhout. In de dertiende eeuw zijn bijna alle bossen verdwenen. De paar kleine stukjes die nog overblijven worden restbossen genoemd, zoals het Veldersch Bosch bij Liempde. In de Late Middeleeuwen staan er vooral boerderijen aan de rand van de oude akkers. Daaromheen liggen gronden die rond 1900 nog steeds gekenmerkt worden door hakhouthagen, houtwallen en kleine hakhoutbosjes. Na 1300 ontstaat veel heidegebied, dat weer wordt aangetast door begrazing. Begin vijftiende eeuw vindt de derde duinvormingsperiode plaats, waarin het vliegende zand ook buiten de beekdalen van Het Groene Woud terecht komt. Op dit zand worden de met eikenhout beplante wallen gebouwd, nog altijd kenmerkend voor het huidige landschap.
Vanaf 1500 worden er nieuwe bossen aangeplant of ingezaaid. Dit gebeurt vaak op initiatief van rijke landheren, die zo’n nieuw bos inpassen in grote landschapsstructuren waarmee ze hun macht willen tonen. Het voorpootrecht bepaalt in deze periode dat boeren bomen moeten planten langs de wegen en op de rand van de heide. Hierdoor ontstaat in de achttiende eeuw in onder meer Liempde en Schijndel een populierenlandschap. Het hout wordt gebruikt voor de klompenindustrie. Na 1950 is het hout niet meer nodig en dunt het populierenlandschap snel uit.
In de achttiende eeuw wordt weer een poging gedaan om woeste gronden te ontginnen tot landbouwgebied, maar dit lukt niet door een tekort aan betaalbare meststoffen. Pas als rond 1900 de kunstmest betaalbaar is, wordt heide en dennenbos omgezet in boerenland. Er blijven her en der nieuwe bossen verschijnen, meestal loofbossen of gemengde bossen van loofhout en dennen.
Begin twintigste eeuw worden bestaande moerasbossen zoals de Geelders door intensieve ontwatering met behulp van het rabatten (langwerpige ophogingen) heringericht met eiken en dennen. Prikkeldraad vervangt de scheidende functie van de heggen, de open haard maakt plaats voor de kachel op kolen of petroleum en de leerlooierij heeft geen eikenschors meer nodig.
De wallen van Het Groene Woud behoren tot het cultuurhistorisch erfgoed. De vele rabatten, slootwallen, ontginningsdijkjes en stuifzandwallen vormen de verbinding met onze voorouders. Door ruilverkaveling en rationele landbouw zijn de wallen in de twintigste eeuw bijna overal verdwenen. Gelukkig zijn er in Het Groene woud verschillende bewaard gebleven, onder meer in de Mortelen, de Geelders en het Veldersch Bosch. Naast de wallen maken ook de bossen, moerassen, heide, beken, bolle akkers en weiden Het Groene Woud tot een gevarieerde natuurkern en cultuurhistorisch erfgoed. De natuur, het klimaat en vooral ook de mens zal het gebied blijven beïnvloeden, zoals ze dat al eeuwenlang doet. Aandacht voor duurzaamheid en innovatie draagt bij aan het vasthouden van de huidige schoonheid en waarde van Het Groene Woud voor volgende generaties.